EEN TWEEDE GENERATIE ZANDSLANG
door Ton Steehouder
Oorspronkelijk verschenen in Het Terrarium in 1988
NB (2014): ik ben niet meer zo zeker van de exacte soort/ondersoort van deze dieren.
INLEIDING
Vanaf 1983 heb ik een aantal malen een eerste generatie in gevangenschap geboren Afrikaanse zandslangen, Psammophis subtaeniatus sudanensis, gekweekt uit een ouderpaar dat in 1982 in mijn bezit was gekomen. De meeste van de door mij gekweekte diertjes heb ik inmiddels uit het oog verloren, een gedeelte is in de loop der jaren door allerlei oorzaken overleden, en een aantal leeft nog altijd in goede gezondheid bij mij en bij een bevriende terrariumhouder. Bij deze laatste, Hans van der Rijst, hebben dieren die in 1985 geboren zijn, inmiddels herhaaldelijk gepaard en onlangs eieren gelegd. Zijn kweekverslag zal ongetwijfeld binnenkort volgen.
Voor wat betreft de soort, verwijs ik naar mijn artikel uit 1984, eerst verschenen in Lacerta, daarna ook in Litteratura Serpentium. Ik volsta hier met de opmerking dat het snelle, schuwe, middelgrote slangen zijn (volwassen ca 130cm) met een starre bouw en een tekening die bestaat uit duidelijke geelbruine en olijfkleurige lengtestrepen over de rug en de flanken. De slangen zijn opistoglief, maar het gif ‑ hoewel voor prooidieren als muizen of hagedissen zeer werkzaam ‑ heeft geen enkele merkbare uitwerking op mensen. Het zijn ideale terrariumdieren in die zin dat ze mooi en levendig zijn, en interessant gedrag vertonen (zoals het nog steeds raadselachtige poetsgedrag, waarbij de hele zij‑ en onderkant van voor naar achter volgens een merkwaardig en elegant ritueel met de neuspunt gewreven worden).
DE KWEEKDIEREN
De ouderdieren die ik in 1982 uit wildvang verwierf, zijn inmiddels gestorven. Uit de kweek van 1984 heb ik enige tijd geleden een mannetje teruggekregen dat verkocht was aan een liefhebber in de omgeving. Dat het om een mannetje ging, heb ik aanvankelijk 'gegokt' op basis van de kenmerken zoals ik die heb beschreven in een artikel uit 1986, verschenen in het tijdschrift van de Tilburgse Terrariumvereniging, en later ook in Litteratura Serpentium . Mijn vermoeden werd bevestigd (en de hypothese over het geslachtsonderscheid bij deze soort werd dus ook versterkt) toen het dier later inderdaad paringspogingen ondernam.
Het tweede dier, eveneens een mannetje, is evenals het derde (een vrouwtje) afkomstig uit de laatste kweek van 1985. Beide dieren zijn 2,7 jaar oud, en ongeveer even groot, nl. ongeveer 90cm lang en ongeveer 70g zwaar. In vergelijking met volwassen dieren zijn dit kleine exemplaren, nog duidelijk jong, gerekend naar de groeifase. Hierbij dient bedacht te worden dat de jongen van deze soort zeer klein zijn, dat ze aanvankelijk elk aangeboden voedsel anders dan heel kleine kikkertjes en hagedisjes weigeren, en dat de groei dus in het begin langzaam gaat.
TERRARIUMOMSTANDIGHEDEN
De drie bovengenoemde slangen waren ten tijde van de paringen tezamen gehuisvest in een terrarium van 70x50x50 (lbh). Deze soort is wat de voortplanting betreft nogal ongevoelig voor temperatuurverschillen: ze paren bij ongeacht welke nachttemperatuur, zolang de dagtemperatuur (vooral onder de lamp) maar lekker hoog oploopt. Als verwarming en verlichting dient een reflectorlamp van 40W, die ongeveer negen uur per dag aan is, van 9.00 tot 18.00. Daarnaast is er invloed van het buitenlicht, waardoor de lichtcyclus in principe die van onze breedtegraad is.
Ten tijde van de paring (januari 1988) was het buiten zeer zacht voor de tijd van het jaar, nl. 6‑10 graden overdag, zonder vorst gedurende de nacht. Een en ander oefent invloed uit op de temperatuursomstandigheden in mijn slangenkamer, waar de temperatuur direct op begint te lopen als de zon even gaat schijnen. De relatieve luchtvochtigheid was vooral 's nachts hoog (meer dan 70%).
PARINGEN
Al in december merkte ik neiging tot paren op, en wel vooral van de kant van het oudste (grootste) mannetje. Desondanks was het het jongste mannetje dat op 18 en 19 januari midden op de dag (rond 12.00) paarde met het vrouwtje. Op 24 januari was er zelfs al een paring om 11.30, op 25 januari echter weer pas rond 16.30. In het algemeen paren de dieren dus als ze eenmaal goed en wel opgewarmd zijn over heel de dag verspreid.
EIEREN
Op 25 februari al legde het vrouwtje rond 17.40 een ei. Ze 'verloor' het zomaar ergens in het terrarium. Vanaf 18.00 bleef ze vervolgens rustig half onder een stronkje liggen, op de warmste plaats in het terrarium. De doos met vochtige houtkrullen die ik voor haar klaargezet had, negeerde ze volkomen. Daarmee vertoonde haar gedrag overeenkomst met dat van haar moeder bij haar eerste legsel. Opvallend was ook het beschermende gedrag van het grootste mannetje, dat daarmee herinnerde aan het soortgelijke gedrag van zijn vader.
Ik liet het licht aan, maar er kwam geen ei meer. Pas de volgende morgen ontdekte ik rond half acht dat er weer een ei gelegd was, en dat het tweede op komst was. Voor de verdere tijdstippen verwijs ik naar tabel 1.
Hoewel het natuurlijk niet mogelijk is, met zekerheid iets te zeggen over het bevruchtingsmoment, lijkt het er toch op dat de periode tussen bevruchting en ei‑afzetting vrij kort is (ca 35 dagen). Daarentegen is, zoals ook hieronder zal blijken, de broedduur ook bij betrekkelijk hoge broedtemperaturen vrij lang. Bij de vorige kweken lag die ook boven de zestig dagen. Dat zou erop kunnen wijzen dat de eieren in een vrij vroeg stadium van ontwikkeling afgezet worden.
TABEL 1: legtijdstip en metingen
ei |
afmeting mm |
gewicht ei |
tijdstip | gewicht op 29/2 |
gewicht OP 2/3 |
gewicht jong |
1 2 3 4 5 6 7 8 |
43x18 33x17 35x15 40x17 40x15 30x15 30x12 37x11 |
7 7 6 7 7 4 3 3 |
17.40 7.00 7.48 8.50 9.30 10.35 11.30 12.27 |
9 8 9 9 8.5 6 3 4 |
- 8 9 9 9 6 4 5 |
- 4 ‑ ‑ ‑ ‑ ‑ ‑ |
De eieren waren dus nogal verschillend van gewicht. Daarnaast waren enkele eieren iets te gelig (1 en 7), terwijl de eieren 7 en 8 wel erg klein waren. Er was dus twijfel over de levensvatbaarheid van drie eieren. Opvallend was dat de eieren met lange, regelmatige tussenpozen kwamen.
Het totale gewicht van de eieren was ca 44 gram. Dit is indrukwekkend als we het gewicht afzetten tegen dat van het vrouwtje na het leggen: 70 gram. De totale lengte van de reeks eieren was ca 28,8cm, wat ongeveer een derde betekent van de totale lengte van het vrouwtje op dat moment.
Op 29 februari was alleen ei 2 mooi gelijkmatig gezwollen. De andere eieren vertoonden onrgelmatige zwellingen: ze hadden een buikje of waren bultig. Ei nr 4 vertoonde rode schimmelpuntjes, die ik aanstipte met Daktarin‑tinctuur (de schimmel verdween inderdaad later). Vanaf die dag heb ik achtereenvolgens alle eieren weg moeten gooien omdat ze bedierven. Ze bleken bij opening alle onbevrucht.
HET JONG
Op 30 april kwam ei nr.2 volgens verwachting uit, na 64 dagen broeden bij temperaturen tussen 28 en 32 graden. Het jong woog bij de geboorte 4 gram en had de resten van de dooierzak nog aan de navel hangen. Deze verloor het in de loop van de dag en nacht na de geboorte.
LITERATUUR
Steehouder, A.M., 1984. Herhaalde succesvolle kweek met de 'zandrenslang' Psammophis subtaeniatus sudanensis en opmerkingen over het poetsgedrag. Litteratura Serpentium Vol.4 (3/4):94‑108 (ook in Lacerta 42 (10/11):194‑200)
Steehouder, A.M., 1986. Over het uiterlijk geslachtsonderscheid bij Psammophis subtaeniatus sudanensis. Litteratura Serpentium 6 (4): 131‑134.